Naar Nederlands recht kunnen ook niet-ouders (bijvoorbeeld een biologische vader die het kind niet heeft erkend of grootouders) de rechtbank verzoeken om een omgangsregeling vast te stellen. Er bestaat voor hen echter geen wettelijk recht op omgang, zoals dat voor ouders wel geldt.
Voor de vaststelling van een omgangsregeling dienen deze niet-ouders aan te tonen dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan. Dit wordt ook wel ‘family life’ genoemd. Het bestaan van zo’n nauwe persoonlijke betrekking staat los van het bestaan van een bloedband. Ook personen die geen bloedverwanten zijn kunnen om de vaststelling van een omgangsregeling vragen. Voorbeelden daarvan zijn pleeg- of stiefouders.
De niet-ouder zal de rechter ervan moeten overtuigen dat hij of zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Het enkele feit dat er regelmatig contact bestond tussen het kind en de niet-ouder is daarvoor onvoldoende. De niet-ouder zal daarvoor bijzondere of bijkomende omstandigheden moeten aantonen.
Daarnaast zal de rechter moeten nagaan of het vaststellen van een omgangsregeling ook in het belang van het kind is. Daarbij zal de rechter ook de mening van het kind zelf vragen, indien het kind 12 jaren of ouder is.
Pas in het geval de rechtbank vaststelt dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking én een omgangsregeling in het belang van het kind wordt geacht, zal de rechter een omgangsregeling vaststellen.
Wilt u meer weten over dit onderwerp of aanverwante onderwerpen? Neemt u dan gerust contact op met ons kantoor op telefoonummer: 010-260 3000 of via onderstaande button. Wij adviseren u graag over de mogelijkheden.