Uit de informatie op onze website heeft u al kunnen opmaken dat gezamenlijk gezag ook kan worden uitgeoefend door een ouder van een kind samen met een zgn. niet-ouder (bijvoorbeeld een nieuwe partner van die ouder of een stiefouder). Deze vorm van gezamenlijk gezag kan alleen worden gerealiseerd als er maar één ouder met het gezag is belast.
En zelfs als er maar één ouder met gezag over de minderjarige is belast, dan nog kan deze vorm van gezag niet worden verkregen door een aantekening in het gezagsregister al dan niet middels DigiD.
Het gezamenlijk gezag van een ouder en een niet-ouder moet op grond van de wet door middel van een gezamenlijk verzoekschrift van de ouder van het kind en de niet-ouder aan de rechtbank worden verzocht.
Op dit wettelijk voorschrift maakte de rechtbank Oost-Brabant echter een uitzondering mogelijk. De rechtbank bepaalde in een uitspraak van 23 september 2016 dat het verzoekschrift in de desbetreffende omstandigheden van het geval ook ingediend mocht worden door enkel de niet-ouder.
Dat geen sprake was van een gezamenlijk verzoek was geen vergissing. De voormalige stiefouder van de minderjarige (stiefouder is men immers alleen als men met niet de ouder is van een kind, maar met de ouder daarvan is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan) verzocht om eveneens met het gezag te worden belast in een situatie dat de moeder zich daartegen verzette.
De rechtbank oordeelde dat in deze zaak voorbijgegaan mocht worden aan het formele vereiste dat het verzoek om de niet-ouder gezamenlijk met de ouder te belasten met het gezag door partijen gezamenlijk moet worden gedaan.
De rechtbank overwoog daartoe dat sprake was van ‘family life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM tussen de minderjarige en de niet-ouder.
Dit bleek onder meer uit de volgende omstandigheden:
– de niet-ouder heeft vanaf het moment dat de minderjarige ongeveer één jaar oud was
samen met de ouder de zorg voor de minderjarige gedragen en hem sedertdien mede
opgevoed;
– de geslachtsnaam van de minderjarige is in 2014 gewijzigd in die van de niet-ouder;
– tot voor kort heeft de minderjarige niet anders gedacht dan dat de niet-ouder zijn
biologische vader was;
– partijen hebben gedurende hun relatie, daaropvolgende huwelijk en ook na ontbinding van
het huwelijk geen onderscheid willen maken tussen de minderjarige en hun gezamenlijke
dochter als het om hun verzorging en opvoeding gaat, hetgeen onder meer blijkt uit:
– het ouderschapsplan van 16 april 2014, waarbij zij ook de minderjarige (behalve ten
aanzien van het gezag) “gelijkwaardig” hebben betrokken en waarin is opgenomen dat:
“hun kinderen volgens de wet recht hebben op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding
door beide ouders”;
– de tussen partijen met ingang van 17 juli 2015 getroffen co-ouderschapsregeling ten
aanzien van beide kinderen;
– onderhavige procedure, waarin partijen, zij het ieder vanuit een andere invalshoek, nog
steeds uitgaan van een gelijke behandeling van de minderjarige en hun gezamenlijke
dochter.
Het formele vereiste dat alleen op gezamenlijk verzoek het gezamenlijk gezag kan worden toegekend, was naar het oordeel van de rechtbank in dit specifieke geval een ongeoorloofde beperking van het door artikel 6, lid 1 EVRM gegarandeerde recht van de niet-ouder op toegang tot de rechter ter vaststelling van het aan artikel 8, lid 1 EVRM ontleende recht op ‘eerbiediging van het recht op een gezinsleven’.
Om deze reden nam de rechtbank het verzoek van de niet-ouder toch in behandeling en belastte hem samen met de moeder met het gezamenlijk gezag.
Heeft u vragen over het ouderlijk gezag of bent u stiefouder en wenst u samen met de ouder het gezag over uw stiefkinderen uit te oefenen? Neemt u dan gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder.
Benieuwd naar de volledige uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant? Klik hier.