Wij schreven al eerder dat bij de bepaling van alimentatie niet alleen gekeken kan worden naar het inkomen dat iemand daadwerkelijk verdient, maar ook naar het inkomen dat iemand zou kunnen verdienen, ook wel de verdiencapaciteit of inspanningsverplichting genoemd.
Deze zelfde discussie speelt ook als er sprake is van inkomensverlies. De Alimentatienormen bepalen namelijk dat indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt deze inkomensvermindering buiten beschouwing kan worden gelaten bij de vaststelling of wijziging van een alimentatieverplichting. De beslissing om deze vermindering van inkomen bij het bepalen van de draagkracht buiten beschouwing te laten hangt ingevolge de Alimentatienormen af van het antwoord op de vraag of er 1) redelijkerwijs weer het oude inkomen kan worden verdienden 2) of dit van de betreffende ex-partner kan worden gevergd. Is het antwoord op beide vragen positief dan kan worden uitgegaan van het oorspronkelijke – dus hogere, fictieve – inkomen.
Dit onderwerp is bijzonder relevant. Immers, er wordt met enige regelmaat in dit verband door ex-partners – die aan alimentatie betalen toekomen – geroepen dat ze dan wel ontslag nemen. Zulks acties worden afgestraft met voorgaande bepaling. De alimentatie wordt dan gewoonweg vastgesteld op basis van het voormalige inkomen, ongeacht of dat nu wel of niet daadwerkelijk weer wordt genoten. Deze alimentatieplichtige heeft aldus een heel geringe vrije ruimte en enkel en alleen zichzelf om daaromtrent een verwijt te maken.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin iemand zelf een inkomensachteruitgang veroorzaakt, maar dat toch rekening wordt gehouden met het nieuwe lagere inkomen. In dat geval zijn er factoren die maken dat de soep niet zo heet gegeten wordt als dat deze wordt opgediend.
Een voorbeeld van een dergelijke situatie is te vinden
in de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 oktober 2019.
In deze procedure had de man zijn onderneming (een uitzendbureau) gestaakt en
was hij vervolgens via een uitzendbureau in loondienst gaan werken. De man
genoot daardoor een lager inkomen dan voorheen het geval was.
Volgens de vrouw was sprake van verwijtbaar inkomensverlies, omdat de man er
zelf toe had besloten zijn activiteiten in zijn eenmanszaak te doen staken. Daarnaast
achtte de vrouw het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar.
Hoe het hof oordeelde?
Het hof oordeelde dat geen sprake was van verwijtbaar inkomensverlies aan de
zijde van de man. Het hof overwoog daartoe dat de man voldoende gemotiveerd had
gesteld dat hij genoodzaakt was om zijn bedrijfsactiviteiten te staken. Zo had
de man ter zitting nader verklaard dat zijn grote opdrachtgever niet met hem
verder was gegaan en dat hij mede daarom genoodzaakt was om zijn onderneming te
staken. Ook zijn gezondheidstoestand speelde daarom een rol.
Het hof was van oordeel dat het in beginsel aan de ondernemer is voorbehouden om te oordelen of het bedrijfseconomisch verantwoord is om de onderneming voort te zetten. De argumenten die de man in het kader van de staking van zijn onderneming naar voren had gebracht – verlies van een grote opdrachtgever en zijn gezondheidstoestand – achtte het hof een redelijk argument om de onderneming te staken. De keuze van de man om thans in loondienst te gaan werken achtte het hof redelijk en verantwoord, zodat het hof
voor de vaststelling van de draagkracht van de man uitging van zijn werkelijke inkomen.
Het moge duidelijk zijn dat in beginsel van een alimentatieplichtige verwacht wordt dat deze zich bewust is van zijn verplichtingen en zich in dat verband onthoudt van gedragingen die inkomensverlies tot gevolg kunnen hebben. Ondoordachte acties worden door de rechter dan ook snel afgestraft.
Benieuwd naar de volledige uitspraak? Klik hier.
Vragen over dit onderwerp of over alimentatie? Neem gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder.
Foto: Dean Drobot/Shutterstock.com