In het artikel scheiding en belasting schreven wij al over de mogelijke fiscale gevolgen van een scheiding. Daarbij wezen wij u er op dat een scheiding niet alleen van invloed kan zijn op uw toeslagen, maar ook op uw heffingskortingen, meer in het bijzonder de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze combinatiekorting is bedoeld om ouders te stimuleren betaalde arbeid te (blijven) verrichten. Als ouders samen zijn dan komt de combinatiekorting toe aan de minst verdienende ouder. Als sprake is van een alleenstaande ouder dan kan aanspraak worden gemaakt op de combinatiekorting als inkomen uit arbeid wordt gecombineerd met de zorg voor één of meerdere kinderen jonger dan 12 jaar.
Een belangrijke voorwaarde voor het in aanmerking komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting is dat een kind dat aan het begin van het betreffende kalenderjaar nog geen 12 jaar was in dat kalenderjaar gedurende minimaal 6 maanden op hetzelfde adres staat ingeschreven.
Een kind kan echter maar worden ingeschreven op één adres. Wat betekent dat dan in het geval van co-ouderschap? Beide ouders zorgen dan immers in gelijke mate voor de kinderen. In die situatie zou het niet rechtvaardig zijn als slechts één van de ouders in aanmerking komt voor de combinatiekorting die aardig kan oplopen, en wel tot een bedrag van € 2.835,00 netto per jaar (in 2019).
Om voorgaande reden is in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 bepaald dat ingeval van co-ouderschap door de ouder waar het kind niet staat ingeschreven, gedurende de periode dat het kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders heeft behoord, niet aan de inschrijvingseis behoeft te worden voldaan. In dezelfde regeling is tevens ingevuld wat men voor die regeling onder co-ouderschap verstaat. De regeling bepaalt dat een kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders behoort, indien het kind doorgaans tenminste drie gehele dagen per week tot het huishouden van de belastingplichtige en voor de overige tijd doorgaans tot het huishouden van de andere ouder behoort.
U dient er wel van bewust te zijn dat het woord ‘tenminste’ niet gelijk staat aan ‘gemiddeld’. Dat blijkt uit een uitspraak van de belastingrechter in de Rechtbank Noord-Holland van 23 april 2013, die oordeelde dat een vader bij wie het kind per periode van 14 dagen 4 hele en 4 halve dagen verbleef (dus gemiddeld 3 dagen per week), geen recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank verwees daarbij weer naar een uitspraak van de Hoge Raad van 2 november 2001, LJN: AD5044, waaruit volgt dat de kinderen iedere week gewoonlijk tenminste drie dagen bij de andere ouder moeten verblijven. Is daar niet iedere week sprake van, dan bestaat ook geen recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Heeft u vragen over dit onderwerp? Neemt u dan gerust contact met ons op.
UPDATE! De regels zijn inmiddels versoepeld. Klik hier voor het artikel inkomensafhankelijke combinatiekorting: regels versoepeld