De vaststelling van partneralimentatie geschiedt, conform landelijk vastgestelde richtlijnen (de Trema-normen), door een vergelijking te maken van de behoefte van de alimentatiegerechtigde en de mate waarin de alimentatiegerechtigde financieel in staat is om een bijdrage te betalen, ook wel draagkracht genoemd. De behoefte wordt bepaald door de welstand van het gezin tijdens het huwelijk, waarbij onder meer het inkomen, het uitgavenpatroon en het spaargedrag van de partijen relevant zijn. De behoefte wordt verminderd door hetgeen een alimentatiegerechtigde zelf aan inkomen heeft of kan verdienen. De draagkracht hangt zoals aangegeven af van de mate waarin alimentatieplichtige in staat is om een partneralimentatie te betalen.
Het spreekt voor zich dat de alimentatiegerechtigde niet meer kan ontvangen dan hij of zij nodig heeft, net zoals de alimentatieplichtige niet meer kan betalen dan hij of zij kan missen. Anders gezegd: de laagste van deze twee begrippen vormt in beginsel het maximaal te betalen bedrag.Met ingang van 1 januari 2023 is o.a. de wijze waarop de draagkracht voor partneralimentatie wordt berekend gewijzigd. Waar er vóór 1 januari 2023 bij de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie rekening werd gehouden met de werkelijke woonlasten, wordt inmiddels rekening gehouden met een zogeheten ‘woonbudget’.
Hoe gaat dit in de praktijk?
Bij de berekening van kinderalimentatie werd al sinds enkele jaren gerekend op basis van een forfaitaire woonlast, die 30% van het netto besteedbaar inkomen bedroeg. Vanaf 2023 wordt deze forfaitaire woonlast nu ook toegepast bij het berekenen van partneralimentatie.
De alimentatieplichtige wordt geacht vanuit het zogeheten woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn of haar inkomen te kunnen voldoen. Daaronder worden onder meer begrepen de (kale) huur of hypotheek, waaronder hypotheekrente en/of aflossing, maar ook de bijtelling eigenwoningforfait en overige eigenaarslasten. Ook kunnen hogere energiekosten eronder vallen.
Uitzonderingen
Het rekenen met een forfaitaire woonlast heeft een praktisch voordeel. De woonlast is voorspelbaar en eenvoudig te berekenen. Het toepassen van het woonbudget kan in bepaalde situaties echter ook leiden tot scheve en onredelijke situaties. De alimentatieplichtige kan bijvoorbeeld een hoog inkomen hebben in combinatie met juist een lage woonlast of samenwonen met een nieuwe partner die bijdraagt in de woonlasten. In die gevallen kan dan sprake zijn van een situatie waarin de alimentatieplichtige in de praktijk een aanzienlijk hogere alimentatie zou kunnen betalen dan berekend. Andersom kan het ook voorkomen dat iemand een lager inkomen heeft in combinatie met een hogere woonlast. In dat geval kan een situatie ontstaan waarin de alimentatieplichtige in de praktijk over onvoldoende financiële middelen beschikt om de berekende alimentatie te kunnen voldoen.
Voor bovenstaande situaties kan daarom een uitzondering gelden.
Als de hogere woonlasten niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn kan een rechter rekening houden met de werkelijke hogere woonlast. Daarnaast kan er ook reden zijn om rekening te houden met lagere woonlasten van de onderhoudsplichtige. In dat geval dient sprake te zijn van een duurzame en substantiële afwijking van de werkelijke woonlasten. Dat laatste is bijvoorbeeld niet het geval als iemand die gescheiden is tijdelijk bij zijn of haar ouders intrekt.
Jusvergelijking
De Trema-normen schrijven voor dat het niet de bedoeling is dat de alimentatiegerechtigde na de ontvangst van de partneralimentatie meer te besteden heeft dan de alimentatieplichtige. Ook de wijze waarop dit wordt berekend is gewijzigd. Voorheen werd gewerkt met een zogeheten “jus”-vergelijking; er werd dan vergeleken wat beide partijen aan vrije bestedingsruimte over hadden nadat de eerste levensbehoeften waren voldaan, om te voorkomen dat de ene partner niet meer “vet” overhield dan de andere partner. In dat geval werd een correctie toegepast.
Vanaf 1 januari 2023 wordt gekeken naar wat beide partijen feitelijk te besteden hebben. Dat moet gelijk zijn nadat de partneralimentatie is betaald. Bijzondere kosten die niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn, worden overigens nog wel in die vergelijking meegenomen. Dit geldt ook voor de kosten van de kinderen, voor zover die niet uit een kindgebonden budget worden vergoed.
Wijziging van de aftrekbaarheid van partneralimentatie
Ook op fiscaal gebied is er een en ander gewijzigd. Partneralimentatie is fiscaal belast voor de ontvanger en fiscaal aftrekbaar voor de betaler. Deze fiscale aftrekmogelijkheid is de afgelopen jaren stapsgewijs afgebouwd. De maximale aftrek was in 2019 namelijk nog 51,75% maar blijft vanaf 2023 beperkt tot 37%. Door de verminderde aftrek wordt minder belastingteruggave genoten dan voorheen het geval was, waardoor mogelijk te veel partneralimentatie betaald wordt. Als de partneralimentatie voor 2019 is vastgesteld kan het dus raadzaam zijn om na te gaan of de mogelijkheid bestaat om de bijdrage te verminderen.
Ingangsdatum
Aanbevolen wordt om de nieuwe rekenmethode toe te passen in zaken die na 1 januari 2023 op zitting worden behandeld en waarbij de ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatie op of na 1 januari 2023 ligt. De wijziging hoeft dus niet direct van invloed te zijn op reeds lopende procedures.
Heeft u een vraag over dit onderwerp of andere vragen over partneralimentatie? Neem dan gerust contact op.
Wij helpen u graag verder.