Het vaststellen van alimentatie is maatwerk. Bij het becijferen van alimentatie wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden en gerekend met het inkomen van de alimentatieplichtige. Als iemand in loondienst is, is dat inkomen makkelijk vast te stellen. Dat staat immers simpelweg vermeld op een loonstrook, jaaropgave en in een arbeidscontract.
Voor ondernemers – en met name zgn. IB-ondernemers (eenmanszaken en/of vennoten in een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap) is dat anders. Hun inkomen zal vaak per jaar fluctueren. Hun inkomen is immers afhankelijk van de omzet die zij in dat jaar weten te maken en de kosten die zij maken om dat te doen.
Bij het bepalen van de hoogte van hun inkomen wordt dan ook gerekend met een “te verwachten” winst uit onderneming en daarmee met een fictief bedrag. Bij het bepalen daarvan wordt rekening gehouden met de in het verleden behaalde resultaten en de prognose voor de toekomst. Aldus wordt het bedrag berekend waarvan verwacht wordt dat de ondernemer dat zal kunnen vergaren.
Maar wat als die verwachting niet uit komt?
Inmiddels zien wij dat vele ondernemers te kampen hebben met de negatieve financiële gevolgen van COVID-19 (Corona). Iets wat zij niet hebben kunnen voorzien.
Betekent dat dan automatisch dat de alimentatie direct bijgesteld (en dus verlaagd) dient te worden?
Het antwoord op deze vraag luidt: “nee”.
Zo bleek maar weer uit een recente uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 december 2020.
In deze procedure had de alimentatieplichtige man gesteld dat aan zijn zijde sprake was van een inkomensterugval door de maatregelen vanwege COVID-19 en verzocht hij om de eerder door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie op nihil (€ 0,00) te stellen. De man had aangevoerd dat de aan hem toekomende winst uit onderneming in 2019 nog € 35.724,00 bedroeg en dat zijn aandeel in de winst van de eerste helft van 2020 inmiddels beperkt bleef tot € 8.831,64 inclusief de tegemoetkomingen vanuit de overheid. De man verwachtte voor de tweede helft van 2020 eveneens aanspraak te moeten maken op tegemoetkomingen vanuit de overheid.
De vrouw betwistte de juistheid van de stellingen van de man en stelde zich op het standpunt dat de man wel degelijk in staat was om kinderalimentatie te betalen.
Het Gerechtshof oordeelde dat niet was gebleken dat de draagkracht van de man (aanzienlijk) was gedaald als gevolg van de uitbraak van COVID-19, in die zin dat dit diende te leiden tot vaststelling van een lagere kinderalimentatie. Uit de door de man ingediende financiële stukken volgt dat de omzet van zijn onderneming wel was gedaald, maar ook dat de man in de periode tot 31 juli 2020 een bedrag van afgerond € 25.610,00 aan kapitaal had opgenomen uit zijn onderneming. Het Gerechtshof leidde hieruit af dat de man de (tijdelijke) omzetdaling door COVID-19 kennelijk kon opvangen met zijn kapitaal in de onderneming. Volgens het Gerechtshof waren er dus geen nadelige gevolgen voor zijn draagkracht.
Uit deze uitspraak blijkt maar weer eens dat ondernemers wat alimentatie betreft in een lastig pakket kunnen komen te zitten. Zo wordt niet alleen gekeken naar hun inkomensdaling, maar ook naar de wijze waarop zij deze al dan niet tijdelijke inkomensdaling kunnen opvangen. Lastig is en blijft dat natuurlijk niet op voorhand te voorzien is hoe tijdelijk de inkomensdaling zal zijn. Is dat een paar weken het geval of een paar maanden? Of blijft de inkomensdaling definitief? Omdat pas achteraf (na het verstrijken van het boekjaar) duidelijk wordt welk inkomen werkelijk is gegenereerd lopen ondernemers helaas maar al te vaak achter de feiten aan.
Neem het voorbeeld van de ondernemer uit de uitspraak. Uit de uitspraak blijkt dat hij over het eerste half jaar beschikte over een winst van € 8.831,64 en dat hij tot 31 juli 2020 een kapitaal ter hoogte van € 25.610,00 aan de onderneming had onttrokken. De alimentatie werd dus vastgesteld op basis van de veronderstelling dat de man een terugval in omzet wel zou kunnen opvangen door kapitaal uit zijn onderneming op te nemen. Uit de uitspraak blijkt echter niet of de man na 31 juli 2020 nog over enig kapitaal in zijn onderneming beschikte en zo ja, hoe lang de man het daarmee uit zou kunnen zingen. Onduidelijk blijft hoe ver het Gerechtshof vooruit heeft gekeken.
Het is goed mogelijk dat de man over de periode na 31 juli 2020 ook kapitaal heeft opgenomen en dat er bij het geven van de uitspraak op 8 december 2020 in de praktijk niet of nauwelijks kapitaal resteerde. Als dat laatste het geval is, is de kans aanwezig dat de man zich binnen korte termijn toch weer tot de rechtbank zal dienen te wenden. Van kapitaal dat er niet is, kan immers ook geen alimentatie worden betaald.
Hopelijk beschikt de ondernemer in kwestie over voldoende kapitaal om de daling in omzet voorlopig te blijven opvangen.
Benieuwd naar de volledige uitspraak? Lees hier
Vragen over dit onderwerp of andere vragen over alimentatie? Neem gerust contact met ons op. Wij staan u graag te woord.