U heeft vast wel eens van wraking gehoord. Wraking is kort gezegd het verzoek om de rechter die de zaak behandelt, te laten vervangen door een andere rechter. Dat kan alleen als een partij de indruk heeft dat de behandelende rechter partijdig is. Iedereen heeft namelijk recht op een onpartijdige rechter.
Maar wist u dat een rechter ook zélf kan vragen om zich te laten vervangen?
Als een rechter tijdens een proces ontdekt dat er misschien sprake is van bijvoorbeeld een belangenverstrengeling of bijvoorbeeld een familie-relatie, kan hij/zij verzoeken zich te mogen ‘verschonen’. Als de rechters van de zogenaamde ‘verschoningskamer’ instemmen met dat verzoek, komt er een vervangende rechter.
Je zou misschien denken dat als een rechter om een bepaalde reden verzoekt om vervangen te worden, dat altijd gebeurt. Maar net als wrakingsverzoeken worden verschoningsverzoeken toch niet altijd toegewezen.
Een voorbeeld van zo’n afwijzing is terug te vinden in een recente uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 mei 2021.
In deze procedure had de rechter bij het begin van de zitting één van de partijen herkend als oud-klasgenoot van de basisschool. Hoewel de rechter sinds de basisschool geen contact meer had gehad met de desbetreffende oud-klasgenoot, voelde de rechter zich niet vrij om de zaak verder te behandelen. De rechter deed dan ook om die reden een verschoningsverzoek.
Het verzoek van de rechter werd door de verschoningskamer afgewezen.
Op grond van de wet is verschoning mogelijk wanneer de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Niet alleen partijdigheid door de persoonlijke instelling van een rechter moet vermeden worden, maar ook de schijn van partijdigheid. Van de schijn van partijdigheid kan, sprake zijn als, zoals dat officieel heet, bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in dat specifieke geval aan onpartijdigheid ontbreekt. In dat geval dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden.
Uit het verzoek van de rechter in de zaak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 mei 2021 bleek onvoldoende dat er een gerechtvaardigde vrees zou kunnen zijn dat de rechter niet onpartijdig zou zijn bij de behandeling van de zaak. Naar objectieve maatstaven was het enkele feit dat één van de partijen een oud-klasgenoot van de basisschool van de rechter was niet “voldoende” om te vrezen voor de (schijn van) partijdigheid. Zeker niet, omdat de rechter met die partij na de basisschool nooit meer contact had gehad. Bijzondere feiten of omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden had de rechter niet gesteld.
De verschoningskamer kwam dan ook tot de conclusie dat de rechter zich ten onrechte niet vrij voelde om de zaak te behandelen en verklaarde het verzoek tot verschoning ongegrond.
Dit betekende dat de procedure – met dezelfde rechter en partijen – gewoon werd voortgezet.
Benieuwd naar de volledige uitspraak? Lees hier.
Altijd al meer willen weten over het (familie)recht?
Houdt onze website dan vooral in de gaten voor meer nieuws en weetjes.