Eerder schreven wij al over de mogelijkheid van het onverdeeld laten van een woning na een scheiding. Als van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, verandert er niets aan de eigendomssituatie. De woning blijft eigendom van beide partijen en zij blijven beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheek die op de woning rust.
Maar wat als die woning jaren later alsnog wordt verkocht? Of één van partijen de woning alsnog wil overnemen? De praktijk leert dat het later verdelen van een woning grote discussies kan opleveren. Vaak is één van de ex-partners in de woning blijven wonen en heeft al die tijd ook alle lasten van de woning betaald. Doorgaans zal deze ex-partner de door hem of haar betaalde eigenaarslasten wel vergoed willen zien. De andere partner had immers als mede-eigenaar de helft van deze lasten moeten betalen. En als de woning alsnog wordt overgenomen door een van de partner: van welke waarde moet worden uitgegaan?
De waarde van destijds of de huidige waarde? De verschillen kunnen immers enorm zijn.
Moet de ander profiteren van een veel hogere waarde of moet die ander delen in het verlies?
Volgens vaste rechtspraak dient voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen uit te worden gegaan van de datum van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Er is dus ruimte voor discussie.
Dat jaren wachten daadwerkelijk voor nogal wat discussie kan zorgen, blijkt weer eens uit een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 8 december 2020.
In deze procedure waren partijen al in 1986 gescheiden en was de man na de echtscheiding in de woning blijven wonen. Na een hartinfarct was de man in 2007 opgenomen in een verzorgingstehuis. Een kleinkind van de man ging met zijn gezin in de woning wonen. Op de woning rustte aanvankelijk een hypothecaire schuld van € 29.949,49. In september 1986 – dus ten tijde van de echtscheiding – bedroeg deze schuld € 28.316,45 en in 2011 was deze schuld zelfs geheel afgelost. In 1990, kort na de scheiding, had de man in 1990 ook nog een krediet van€ 6.648,96 afgesloten om de renovatie van de woning te financieren. Dit krediet had de man in november 2002 geheel afgelost.
De man wilde, kort samengevat, de eigendom van de woning alsnog toebedeeld krijgen en wilde daarbij uitgaan van de waarde van de woning ten tijde van de scheiding. Toen was sprake van een onderwaarde van € 1.089,64. De man meende dat deze onderwaarde bij helfte verdeeld diende te worden, zodat de vrouw aan de man nog een bedrag van € 544,82 diende te betalen. Daarnaast wilde de man de helft van de door hem betaalde hypotheektermijnen van de vrouw vergoed te zien, een totaalbedrag van € 41.895,19.
De man betoogde dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen, dat de datum van echtscheiding als peildatum voor de waarde van de woning zou moeten gelden. De man voerde daarvoor aan, dat partijen zich na de echtscheiding steeds hadden gedragen alsof de woning aan de man was toegedeeld, aangezien de vrouw zich jegens de man en jegens derden (zoals de Belastingdienst en de gemeentelijke sociale dienst) nooit had gedragen alsof zij mede-eigenaar van de woning was. De vrouw had ook geen enkele (financiële) bijdrage meer had geleverd en zij had van de man ook geen gebruiksvergoeding gevraagd voor het verlies van haar woongenot van de woning. Naar de mening van de man had vrouw hierdoor haar recht als deelgenoot op de gemeenschap verwerkt, dus als het ware haar rechten op de woning verloren.
De vrouw was het hier niet mee eens. Volgens de vrouw diende uitgegaan te worden van de huidige waarde van de woning. Partijen waren geen andere peildatum overeengekomen, en ook brengen de redelijkheid en billijkheid niet mee dat van een andere peildatum zou moeten worden uitgegaan. De vrouw betwistte dat zij zich nooit als eigenaar van de woning had gedragen en wees daarvoor op de toestemming die zij in 2010 had verleend voor de bewoning van de woning door de kleinzoon van de man. Ten slotte wees de vrouw erop dat zij tot 2011 samen met de man hoofdelijk aansprakelijk was gebleven voor de hypotheekschuld.
Hoe het hof oordeelde?
Het hof kwam, alle omstandigheden afwegend, tot de conclusie dat de redelijkheid en billijkheid geen aanleiding gaven tot een andere peildatum voor de waardering van de woning dan de datum van de feitelijke verdeling, dus nu. Het hof overwoog daarbij, dat weliswaar niet was gebleken van toestemming van de vrouw voor de bewoning van de woning door de kleinzoon van de man, maar dat het wel duidelijk geworden dat de vrouw in verband met de bewoning van de woning door deze kleinzoon ten minste was geconsulteerd en dat met haar mening rekening was gehouden. Dit bleek uit een door de vrouw in het geding gebrachte en door de vrouw ondertekende overeenkomst. De omstandigheid dat de vrouw geen eigenaarslasten van de woning had gedragen, achtte het hof ook onvoldoende. Het was immers ook de man die in de woning was blijven wonen.
Het hof volgde de man evenmin in zijn stelling dat de vrouw doordat zij zich ruim dertig jaar passief had opgesteld ten aanzien van de woning haar recht als deelgenoot op de woning had verwerkt. Volgens het hof was het enkele tijdsverloop onvoldoende en zijn daarvoor bijzondere omstandigheden vereist, namelijk het gerechtvaardigde vertrouwen aan de kant van de man dat de vrouw haar recht op de woning niet (meer) zal uitoefenen of een onredelijke benadeling van de man als de vrouw haar recht op de woning zal uitoefenen. Het hof achtte de door de man aangevoerde omstandigheden dan ook onvoldoende om rechtsverwerking aan de zijde van de vrouw aan te kunnen nemen.
De vordering van de man werd afgewezen. De man mocht de woning van de vrouw overnemen, maar wel tegen de huidige waarde. Wel moest de vrouw bij levering van de woning een bedrag van € 17.482,71 aan de man te betalen als vergoeding voor de door hem betaalde eigenaarslasten van de woning.
Of geduld wordt beloond? De vrouw zal mogelijk menen van wel.
Na ruim 30 jaren wachten kon de vrouw aanspraak maken op een deel van de overwaarde in plaats van het meebetalen aan een restschuld. Of de man dezelfde mening zal zijn toegedaan valt te betwijfelen. Hoewel de uitspraak geen exacte bedragen meldt, staat vast dat de man de vrouw alsnog zal moeten betalen. De woning is immers vrij van hypotheek en de waarde van de woning is na ruim dertig jaar waarschijnlijk enorm gestegen.
Vragen over dit onderwerp of andere vragen op het gebied van scheiden?
Onze ervaren familierecht advocaten zijn graag bereid deze voor u te beantwoorden.
Neem gerust contact met ons op via de e-mail of telefoon.
Benieuwd naar de volledige uitspraak. Klik hier