In zaken waarin de afstamming van een kind ter discussie staat wordt doorgaans opdracht gegeven tot een DNA-onderzoek. In deze situaties gaat het meestal om verzoeken van de moeder tot vaststelling van het vaderschap en zijn het de verwekkers die ontkennen dat zij de vader van het kind zijn. Door middel van een DNA-onderzoek kan worden vastgesteld of de verwekker de biologische vader is, waardoor in het bevestigende geval vervolgens ook het juridische vaderschap kan worden vastgesteld.
Maar wat als een verwekker zijn vaderschap juist niet wenst te ontkennen, maar juist wil bevestigen door middel van een DNA-onderzoek? Is dat dan ook mogelijk?
Een dergelijke uitzonderlijke situatie deed zich onlangs voor bij de rechtbank Gelderland.
In deze procedure bleken partijen elkaar in 2017 te hebben ontmoet, waarop de vrouw in 2019 met een andere man was gehuwd. Kort na de huwelijkssluiting werd in 2019 een kind geboren. Vanwege het feit dat het kind tijdens het huwelijk werd geboren, werd de man met wie de vrouw gehuwd is van rechtswege de juridisch vader van het kind. De vrouw en haar huidige echtgenoot staan dan ook in de geboorteakte als ouders vermeld.
In deze procedure vroeg de man die meende dat hij de verwekker van het kind was o.a. om te bepalen dat de vrouw en haar echtgenoot hun medewerking dienden te verlenen aan een DNA-onderzoek ter vaststelling van het biologisch vaderschap van de man ten aanzien van het kind. De man meende immers de biologisch vader van het kind te zijn.
De vrouw en huidige echtgenoot waren het niet eens met de verzoeken van de man en voerden aan dat deze afgewezen dienden te worden. Zij gaven aan er van overtuigd te zijn dat de huidige echtgenoot de biologische vader was van het kind en dat een DNA onderzoek voor hen onbespreekbaar was.
Voor de rechtbank Gelderland lagen daarmee een aantal lastige vraagstukken voor.
Ten eerste diende de vraag beantwoord te worden of het verzoek van de man überhaupt al mogelijk was. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had hierover in een arrest van 6 september 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:7165) al overwogen dat in de jurisprudentie niet is aanvaard dat een mogelijke biologische vader een (persoonlijkheids-)recht op bepaling van zijn biologisch vaderschap heeft.
Daarbij was ook van belang dat net zoals in deze zaak het geval was Nederland de algemene regel kent dat de gehuwde man vermoed wordt de vader van het kind te zijn, ter wille van de rechtszekerheid over het bestaan van familiebanden. Dat zou dus ook betekenen dat – ook al zou vast komen te staan dat de man de verwekker was van het kind – de man geen mogelijkheden zou hebben om het juridisch vaderschap vast te stellen. Het kind heeft immers al twee ouders. Een DNA-onderzoek zou dus niet van betekenis zijn met het oog op een mogelijke afstammingsprocedure.
Het hof overwoog vervolgens dat er naast de afstammingskwestie nog meer belangen een rol zouden kunnen spelen voor het doen vaststellen van het biologisch vaderschap, bijvoorbeeld het recht op omgang. Kinderen hebben namelijk het recht om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd (artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, hierna IVRK), het recht op bescherming van hun identiteit (artikel 8 IVRK) en het recht op een ongestoord gezins- of familieleven met ouders en derden met wie zij in een nauwe persoonlijke betrekking staan en op erkenning en bescherming van zijn privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, hierna: EVRM).
Ook die belangen konden de man niet baten. Ondanks het voorgaande achtte de rechtbank een onderzoek naar het biologisch vaderschap van het kind niet in belang van het kind en het gezin waarin hij opgroeit. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de man zijn stelling dat hij de verwekker is baseert op WhatsApp-berichten waaruit hij opmaakt dat de vrouw in het conceptietijdvak alleen met hem geslachtsgemeenschap heeft gehad. In de overgelegde WhatsApp-berichten kon de rechtbank echter niet teruglezen dat de vrouw de man ondubbelzinnig zou hebben laten weten dat hij de vader van het kind zou zijn.
Daarnaast bestond grote weerstand bij de vrouw en haar echtgenoot tegen een mogelijkheid van de man om zich in hun gezinsleven te mengen, welke weerstand (met name) terug te voeren was op het feit dat de man zich op belastende wijze had opgedrongen aan de vrouw en de familie en vrienden van haar en haar echtgenoot. Verder constateerde de rechtbank dat de man weliswaar te kennen gaf dat hij zijn verantwoordelijkheid voor het kind wilde nemen, maar hij sloot daarbij de vrouw, de moeder van het kind volledig uit. De rechtbank was van oorddeel dat de man daarmee weinig blijk van inzicht gaf in de gevolgen die de mogelijke vaststelling van het biologisch vaderschap en een omgangsregeling voor het kind en het gezin waarin hij opgroeit hebben.
De rechtbank oordeelde alles samenvattende dat een DNA-onderzoek een te grote inbreuk zou zijn op de persoonlijke levenssfeer van het gezin, omdat dat de balans binnen het gezin waarin het kind werd verzorgd en opgroeide ernstig zou verstoren.
Het verzoek van de man werd daarom afgewezen.
Ook uit deze uitspraak blijkt maar weer dat het belang van kinderen altijd voorop staat en dat andere belangen – in dit geval die van de vermeende verwekker – daarvoor in beginsel dienen te wijken. Mocht het kind in kwestie in de toekomst overigens nog twijfels krijgen over de vraag of zijn juridisch vader daadwerkelijk zijn verwekker is, heeft het kind zelf nog de mogelijkheid om een procedure tot ontkenning van het vaderschap te voeren en in dat een DNA-test te doen opleggen. De tijd zal aldus mogelijk nog uitwijzen wie nu werkelijk de verwekker is.
Benieuwd naar de volledige uitspraak? Klik hier
Vragen over dit onderwerp of andere afstammingskwesties?
Neem gerust contact met ons op. Wij staan je graag te woord.